Info media - muziekcasette
Een muziekcassette, cassettebandje, compact cassette of simpelweg bandje is een magneetband die wordt gebruikt als geluidsdrager, in een speciaal daarvoor gemaakte vaste doos (cassette).
Ontstaan
De compact cassette is een ontwikkeling geweest van Philips in 1963 in zijn vestiging in Hasselt, en was bijzonder populair naast de grammofoonplaat voordat de digitale geluidsdragers werden ontwikkeld. Een muziekcassette kan worden afgespeeld met een cassetterecorder, een cassettedeck of een walkman. Compact cassettes werden in de jaren tachtig ook gebruikt als opslagmedium voor homecomputers.
Hoewel er andere magnetische tape-systemen waren, werd de Compact Cassette dominant doordat Philips geen royalties vroeg voor gebruik van het patent. Philips stelde wel enkele kwaliteitseisen.
Hoewel er andere magnetische tape-systemen waren, werd de Compact Cassette dominant doordat Philips geen royalties vroeg voor gebruik van het patent. Philips stelde wel enkele kwaliteitseisen.
Een musicassette (mc) is een cassette waarop reeds in de fabriek muziek is opgenomen. Men verwachtte dat deze de grammofoonplaat zou vervangen. Om deze te kunnen afspelen kwamen er cassettespelers op de markt, die dus niet geschikt waren om op te nemen.
Als opnamemedium is de compact cassette verdrongen door de beschrijfbare compact disc en in mindere mate door de minidisc. Philips ontwikkelde als opvolger nog wel de digital compact cassette (dcc), die echter geen succes werd.
De laatste in de Benelux die nog cassettebandjes maakt, levert en vult met muziek is Kees van Dorth in Wierden.
Eigenschappen
Dankzij de compact cassette konden goedkopere, makkelijker te bedienen en bovenal compactere audioapparaten worden gemaakt. Het inrijgen van de band in het afspeelapparaat - zoals bij zijn voorganger de spoelenband - verviel en zelfs halverwege de speeltijd kon de cassette uit het apparaat gehaald worden, iets dat bij banden op de spoel onherroepelijk tot schade aan de band leidt.
De oudste cassettes hadden slechts twee sporen, de A-kant en de B-kant, dus voor monauraal geluid, maar al vrij gauw verschenen er stereorecorders, dus met vier sporen. Deze recorders verschillen in enkele punten van de viersporige spoelenrecorder: de sporen voor links en rechts liggen naast elkaar, zodat mono en stereo volledig uitwisselbaar zijn, en het is niet mogelijk alleen het linker- of alleen het rechterkanaal af te spelen of op te nemen.
Een stereomusicassette is herkenbaar aan een sterretje op de rugtitel.
In de meeste gevallen werd de compact cassette ingezet als 4-sporen-medium: links/rechts (stereo) A-kant en de B-kant waarop (geluids-)signalen langs magnetische weg analoog konden worden opgenomen (opgeslagen). Bij de meeste spelers moest de cassette fysiek worden omgedraaid om de B-kant te beluisteren, maar in de loop der jaren werden zogenaamde autoreverse-decks op de markt gebracht die zonder omdraaien weergave (en soms ook opname) van beide kanten mogelijk maakten. Bij de meeste decks gebeurde dit door het omdraaien van de opname/weergavekop als het eind van de tape bereikt was, wat resulteerde in een onderbreking van het opgenomen materiaal van ca. 8 seconden. Cassettes bevatten aan beide einden een aanloopstrook die uit materiaal bestaat waarop geen magnetische laag is aangebracht (en waarop dus geen geluid kan worden opgenomen). Akai bijvoorbeeld produceerde decks die de overgang van de magnetische tape naar de aanloopstrook herkenden, waardoor de onderbreking minder dan een seconde duurde. Nakamichi bracht een kwalitatief hoogstaand deck op de markt met een voorziening aan de buitenzijde van het apparaat die de cassette fysiek omdraaide. Ook Philips produceerde een recorder die de cassette op deze manier omdraaide.
Afhankelijk van de toegepaste koppen (het deel van het opname-/weergaveapparaat dat fysiek contact met de band maakt om deze te beschrijven dan wel te lezen) en de opsplitsing ervan in verschillende elektromagnetische eenheden zijn ook andere spoorindelingen mogelijk zoals 2-spoor (mono A-kant, mono B-kant) of 4- dan wel 8-spoor in slechts één bandlooprichting (geen B-kant!). De geringe breedte van de band (3,81 mm) vormt daarbij een beperkende factor in verband met overspraak – het 'lekken' van signalen van het ene naar het andere spoor. Deze configuraties werden gebruikt bij de zogenaamde multitrack-recorder, een betaalbaar alternatief voor de professionele meersporen-studio (fabrikanten: Fostex, Tascam). Naast de meest gangbare bandsnelheid van 4,75 cm/s werden bij uitzondering ook veelvouden daarvan (0,25 tot 2 keer) toegepast.
De compact cassette leende zich uitstekend voor batterijgevoede draagbare toepassingen en zelfs voor in de auto. De vervolgstap in de ontwikkeling leidde tot de walkman, een nog meer persoonsgebonden vorm van cassettespeler aangezien deze standaard via de hoofdtelefoon beluisterd werd.
Om te voorkomen dat op een cassettebandje met opgenomen muziek per ongeluk een nieuwe opname gemaakt werd (waardoor dan de oude opname gewist zou worden), kon men op de rugzijde van het bandje een plastic palletje verwijderen waardoor een opening vrijkwam die opname (door een ingebouwde blokkade van het cassettedeck) voorkwam en daarmee het bandje tegen ongewenste opname beschermde. Musicassettes waren op deze manier beveiligd tegen nieuwe opnames. Wilde men toch een nieuwe opname maken dan kon men een gaatje afplakken met plakband waardoor opname weer mogelijk was.
Ook bestonden er speciale cassettebandjes waarmee de koppen van een cassettedeck konden worden gereinigd.
Soorten
Gedurende de jaren werden verschillende magnetische materialen ontwikkeld met steeds betere karakteristieken. Het gebruik van deze materialen maakte de geluidskwaliteit van opnamen steeds beter. Er zijn vier typen opnamemateriaal gebruikt voor muziekcassettes:
Materiaal | Formule | Aanduiding | Type | Equalisation | Voormagnetisatie | Omschrijving |
IJzer(III)oxide | Fe2O3 | Fe, Normal | I | 120 μs | 100% | Dit is het allereerste type en bestaat feitelijk uit roest. |
Chroom(IV)oxide | CrO2 | Chrome, High | II | 70 μs | 150% | De meeste Japanse fabrikanten gebruikten chroomsubstituutbanden met o.a. kobalt. |
Ferrochroom | FeCr | III | 120 μs | 110% | Dit is een dubbellaagsband van Type I en Type II en is nooit echt populair geworden. Alleen oudere cassettedecks beschikken over een stand voor Type III. | |
IJzerpoeder | Fe | Metal | IV | 70 μs | 200% | Deze band kan zijn magnetisme zeer goed vasthouden en is daarmee bij uitstek geschikt voor opnamen die lang bewaard moeten blijven. De band geeft ook het grootste dynamische bereik. |
Het cassettedeck moet juist worden ingesteld op het type band dat men gebruikt (de laatste jaren kan dit automatisch door uitsparingen in de behuizing, waardoor het deck detecteert welke type band erin zit), zodat de juiste voormagnetisatie bij de opname (bias) en afspeelfilters (equalizer) ingesteld kunnen worden voor een zo correct mogelijke opname (qua dynamisch bereik, en minst mogelijke ruis en vervorming). Sommige cassettedecks beschikken over een fijnregeling voor de voormagnetisatie, de zogenaamde bias adjust, waarmee exact de voor een bepaald merk of type cassetteband benodigde voormagnetisatie kan worden ingesteld.
Ook kon door nieuwe materialen de band steeds dunner worden gemaakt, waardoor steeds langere banden in dezelfde cassette pasten. Naast 2×30 minuten (C60, 30 minuten voor de A-zijde en 30 minuten voor de B-zijde) werden ook 2×45 (C90, de meest gangbare), 2×50 (C100) en 2×60 (C120) minuten-cassettes verkocht. Er is een korte tijd een C46-cassette verkocht met 2×23 minuten opnameduur, dit komt overeen met de gemiddelde speelduur per elpeekant en een C74-cassette, waar de maximale speelduur van een cd op past. Agfa bracht een tijdlang C90+6-cassettes op de markt, geschikt voor één elpee op elke kant. Ten slotte zijn er ook C180-cassettes op de markt geweest met 2×90 minuten speelduur, maar deze waren meer bedoeld voor opnamen van telefoongesprekken (call logging), preken en dergelijke. Sommige fabrikanten van afspeelapparatuur hadden weinig vertrouwen in cassettes met een langere speelduur dan 90 minuten vanwege de vermeende zwakke behuizing, het kwam dan ook voor dat het gebruik van deze cassettes werd afgeraden in de gebruiksaanwijzing.
Equalisation uitgedrukt in microseconden slaat op de tijdconstante die gebruikt wordt voor afsnijfrequentie van de hoge tonen. De lage tonen werden sowieso bij opname onderdrukt (tijdconstante van het laagfilter 3180 μs overeenkomend met 50Hz) en de hoge tonen met bandafhankelijke constante tussen 70 (2,2kHz) en 120 μs (1.3kHz). Bij afspelen moeten de hoge tonen juist weer versterkt worden met inverse filter. Instellen van de verkeerde bandsoort resulteert dan in een te scherp of juist te dof geluid.
Er bestaan microcassettes (meestal voor antwoordapparaten en memorecorders) en minicassettes (meest gebruikt, en meestal kortweg cassette genoemd).